donderdag 8 januari 2009

De woestijn voedt Vasalis' verlangen naar water

Luchtspiegeling

Midden in deze woestenij
van zon, stenen en droog gewas
zie ik opeens mijn eigen land
- onaangetast door deze brand:
bleek water, mist over een wei,
zie ik hoe koel en zacht dat was.

IJl als de dunne, dode maan,
die overdag is blijven staan,
maar meer dan een herinnering,
begeerlijker dan enig ding
zie ik het verre water blinken,
trachten mijn ogen het te drinken.

Uit: M. Vasalis, Parken en Woestijnen (1940)



“Denkend aan Holland / zie ik breede rivieren,” schreef Hendrik Marsman in 1936 in zijn gedicht Herinnering aan Holland dat in 1999 werd verkozen tot Gedicht van de eeuw. Vasalis’ Luchtspiegeling is uit hetzelfde jaar, 1936, toen zij enkele maanden in Zuid-Afrika verbleef. Mogelijk kende ze Marsmans gedicht. Opmerkelijk is in ieder geval het overeenkomstige “zie ik” dat in beide gedichten aan het begin van de regel staat geplaatst. En beide dichters zien uit de verte vooral water.

Gerrit Komrij noemt De idioot in het bad van Vasalis het natste gedicht in de Nederlandse literatuur. Luchtspiegeling lijkt op die titel ook aanspraak te maken, maar dat is schijn. Het is het droogste gedicht in onze literatuur. Weliswaar oogt alles heel nat na de twee beginregels, maar die nattigheid ís er niet, die ontbreekt juist. De dichteres verlangt er hevig naar en de lucht spiegelt haar het koele water voor, maar Zuid-Afrika is een hete en droge woestijn. Van ver wordt Nederland een zinnenstrelend waterland, net als bij Marsman.

Zíjn gedicht gaat over Holland, háár gedicht over het verlangen naar dat land, haar eigen land. Naarmate hitte en droogte toenemen, groeit haar heimwee. Natuurlijk kunnen ogen niet drinken, hoezeer je ook tracht. Maar juist omdat dat niet kan, wordt door dat beeld van die drinkende ogen haar verlangen voor de lezer zó indringend versterkt dat we gulzig trachten met haar mee te drinken. Zo dompelt zij ons onder in een vergeten waarheid: de kou en de mist en het water vormen de verstilde schoonheid die ons omringt.

Vasalis' geel vlindertje


De zomerwei des ochtends vroeg.
En op een zuchtje dat hem droeg
vliegt een geel vlindertje voorbij.
Heer, had het hierbij maar gelaten.
-
Uit: M. Vasalis, De oude kustlijn (2002)
-
De vlinder is een dier des velds en gaat in de schepping aan de mens vooraf. De mens is het sluitstuk van Gods schepping en het begin van alle ellende. De vlinder staat voor zuiverheid en onschuld, de mens voor het verlies daarvan. Was God na die vlinder met scheppen maar gestopt, dan was alles zo gebleven als in de eerste drie regels van dit briljante en niet van humor gespeende gedicht. Ik ken geen vernietigender commentaar op de menselijke soort dan deze vier regels poëzie van eigen bodem.

Wat Vasalis weglaat

Angst is het tweede gedicht in Vasalis’ eerste gedichtenbundel, Parken en Woestijnen, die in 1940 verscheen.

Angst

Ik ben voor bijna alles bang geweest:
voor 't donker, voor figuren op het kleed,
voor stilte, voor de schorre kreet
van de avondlijke venter, voor een feest,
voor kijken in de tram en voor mezelf.
Dat zijn nu angsten, die ik wel vertrouw.
Er is één ding gekomen, dat ik boven alles vrees
en dat mij kan vernietigen; dat ik bedelf
onder een vracht van rede, tot het wederkeert:
dat is het nuchtere gezicht van mijn mevrouw
wanneer zij 's morgens in de kamer treedt
samen met het ontluisterd licht en dat ik weet
wat ze zal zeggen: nog geen brief, juffrouw.

Vasalis, geboren in 1909 en in de tiener jaren van de vorige eeuw als Margaretha Leenmans opgegroeid in Scheveningen, somt in dit autobiografische gedicht eerst haar kinderangsten op. Avondlijke venters zijn er in 2008 niet meer, maar de tram rijdt er nog steeds. Die angsten zijn dan ook nog heel herkenbaar.
Maar om die kinderangsten gaat het in dit gedicht niet, die vertrouwt ze nu wel. Margaretha is inmiddels begin twintig en we schrijven begin jaren dertig als ze geneeskunde studeert in Leiden.
Vasalis (de ik-figuur en juffrouw in het gedicht) is studente op kamers bij een hospita (haar mevrouw). De studente vreest te worden vernietigd door het nuchtere gezicht van haar hospita. Want die nuchterheid betekent het uitblijven van een brief waaraan de studente kennelijk grote betekenis hecht. Het licht heeft door deze tragische omstandigheid zijn glans verloren. Daar word je niet vrolijk van. Tot zover wat iedereen zelf kan lezen in het gedicht.

Wat we niet kunnen lezen en dus ook niet weten, is wat Vasalis weglaat. Natuurlijk willen we graag weten of er ooit een brief komt en van wie die is en wat er wel in die brief mag staan. De ontknoping ontbreekt en de dichteres is dood. Wat voor vernietigend vreselijks is gelegen in het uitblijven van de brief? De hevig verlangde brief moet wel heel verlossend zijn.

Het gedicht dat aan Angst voorafgaat in de bundel werpt mogelijk enig licht op de hierboven gestelde vragen. De slotzin ervan luidt: “Hield hij niet meer van me, dat hij zomaar is vertrokken?” Die vraag doet sterk vermoeden dat in Angst sprake is van angst verlaten te worden of al afgewezen te zijn door een geliefde. Een amoureuze brief zou een eind maken aan die vernietigende angst. Zoiets had je natuurlijk ook bedacht zonder het voorafgaande gedicht, want gaan niet alle gedichten uiteindelijk over de liefde? Nee, dat zou wat simpel zijn. En ook hier zijn andere oplossingen voorhanden. We hoeven het gedicht niet per se in samenhang te zien met andere in de bundel.

Geopperd is wel dat de fel begeerde brief uitsluitsel moest brengen over Vasalis haar benoeming tot arts. Zo’n benoeming lag in de jaren dertig voor een jonge vrouw niet zonder meer voor de hand en kon beschouwd worden als een belangrijk signaal dat ze serieus genomen werd.

Zelf opteer ik voor de gedachte dat de gewenste brief een instemmend antwoord moest zijn van de redactie van het tijdschrift Groot Nederland om enkele van de door de toen nog volslagen onbekende Vasalis ingezonden gedichten te zullen plaatsen. Het uitblijven van die instemming zou voor de bloem in de knop die zij toen was vernietigend zijn geweest. De brief zou beslissend zijn voor haar dichterschap. Wij weten nu dat die brief gekomen is. De gedichten werden geplaatst en bleven niet onopgemerkt. Vasalis zette zich er definitief mee op de kaart van het dichterlijke landschap in Nederland.

Als de oude dame nog zou leven en deze uitleg zou lezen, zou ze wellicht hoofdschuddend glimlachen. Waarom toch die drang te willen duiden wat zij wegliet. Gaat het niet gewoon om wat er wel staat? Heeft niet ieder mens eenvoudigweg de behoefte van een ander wat te horen, of het nu per brief, per mobiel of mail is. Om te weten dat je bestaat en voor een ander wat betekent. Dat je gezien wordt. En hoe vernietigend het is voor een mens het tegendeel te ervaren.

zaterdag 13 december 2008

M. Vasalis, De dood

De dood

De Dood wees mij op kleine, interessante dingen:
dit is een spijker –zei de Dood – en dit een touw.
Ik zie hem aan, een kind. Hij is mijn meester
omdat ik hem bewonder en vertrouw,
de Dood.

Hij wees mij alles: dranken, pillen,
pistolen, gaskraan, steile daken,
een bad, een scheermes, een wit laken
‘zomaar’- voor als ik eens zou willen
de dood.

En vóór hij ging, gaf hij me nog een klein portretje....
‘Ik weet niet, of je ’t al vergeten was,
het komt misschien nog wel te pas
voor als je eens niet meer zou willen
sterven,
maar wie let je?’
zei de Dood.


Wie kent niet het gedicht De tuinman en de Dood van P.N. van Eyck. Een tuinman ontmoet vroeg op de dag de Dood, schrikt hevig en gaat er op het paard van zijn heer vandoor om de Dood te ontvluchten. De Dood op zijn beurt is verrast ’s ochtends iemand aan te treffen op een plek die hij ‘s avonds op een plek ver daarvandaan moet halen. Aan de Dood valt in dit overigens humoristische gedicht niet te ontkomen: als het je tijd is, is het je tijd. Einde verhaal.

Van Eycks gedicht werd in 1925 gepubliceerd. Vasalis schreef haar gedicht enkele jaren later, vermoedelijk in het begin van de jaren dertig (al werd het pas in 1940 uitgegeven in de bundel Parken en woestijnen). Hoe anders is in haar gedicht de Dood. Geenszins dreigend, maar juist gezellig, bewonderenswaardig, vertrouwenwekkend, vrijgevig en ruimdenkend. Met deze Dood kun je alle kanten op. Ook de goede.

Is het in Van Eycks gedicht de doodsangst die de tuinman doet vluchten, in Vasalis’ gedicht is het doodsverlangen de motor voor de uiterst vriendelijke causerie van de Dood. Wat bezielt de ik-persoon zich in te laten met zo’n vernietigende kracht? In het in Parken en woestijnen aan De dood voorafgaande wanhoopsgedicht In de herfst spreekt Vasalis van een schrijnend dromen weg van mijzelf te komen. De tekst van het gedicht De Dood beschrijft zo’n schrijnende droom. Ervan dromen van jezelf weg te komen, is natuurlijk ernaar verlangen dood te gaan. Niets let je, maar het is een droom, een fantasie. Die Dood is een stem in jezelf die in minder goede tijden wel eens wil komen buurten in het brein. Wie kent die stem niet?

Turdus iliacus


Een nadrukkelijke bons op de ruit doet vermoeden dat een mens of dier bij ons naar binnen wil. Het blijkt een koperwiek die zijn mislukte entree heeft bekocht met een gebroken nek. Ik neem het warme lijfje in mijn hand en zie nog juist het oogje breken in het stralend winterlicht van de laagstaande zon. Een lijster op de vlucht voor sneeuw en snijdende kou in Noorwegen heeft zich doodgevlogen om te sterven in mijn hand in Nederland. De hand waarmee ik schrijf. Met nu de warmte erin uit dat vogellijf. Mijn writersblock, een energievraagstuk, is opgelost. Ik ben weer terug. Ik ga weer los. Mijn gevleugelde vriend is niet vergeefs verongelukt.

donderdag 17 juli 2008

Simon Vestdijk, De beker van de min (1956)

Wie Terug tot Ina Damman heeft gelezen, weet dat Anton zijn grote jeugdliefde verliest. Minder bekend is dat hij haar later nog eens treft op straat.

In De beker van de min staat die vluchtige ontmoeting beschreven. "Bij de zijstraat bleef Anton staan en stak haar de hand toe, en het werd niet eens een onhartelijk afscheid, met Ina Damman tegenover hem, ongeveer zoals vroeger. Half vervreemd, maar in de grond van de zaak niet vreemder dan ze hem altijd geweest was."

Daar word je toch wel heel stil van.

Anton en Ina hebben nooit geleefd, maar ze zijn inmiddels wel alletwee dood en begraven. In de grond niet vreemder dan ze elkaar altijd zijn geweest.

zaterdag 12 juli 2008